Post by Calvinist on Dec 4, 2017 0:44:59 GMT 1
Beste ds. Veen,
Ik neem met interesse kennis van uw exegese en de theologische overdenkingen die u publiceert op uw Youtube kanaal.
Ik heb een vraag over de praktische implicaties van de 'P' uit 'TULIP'. Het is heel consistent om te zeggen dat degenen die door God zijn uitverkoren om de nieuwe hemel en de nieuwe aarde te beërven en voor wie Jezus is gestorven en opgestaan uit de dood nimmer het geloof zullen afleggen na het moment dat ze begiftigd zijn geraakt met dat geloof. Jezus' zoenoffer was niet tevergeefs, want Hij faalde niet in Zijn opdracht om een eigen volk te reinigen van alle wetteloosheid en ongerechtigheid (Titus 2:14). De personen die door God zijn uitverkoren en voor wie Jezus stierf en opstond zullen werkelijk het eeuwige leven verkrijgen, omdat God het wil. De uitverkoren voor wie Jezus stierf zullen in dit leven de gave van het geloof geschonken krijgen. In dit geloof zullen zij volharden tot aan de dood.
De vraag die ik nu concreet heb gaat over afvalligheid. Want hoe moeten we de volharding van de heiligen bezien nu het onmiskenbaar waar is dat er mensen zijn, die naar uiterlijke kenmerken zichzelf als christen hebben gedragen en zich zo ook hebben genoemd, het geloof verliezen. Er zijn voorbeelden te over van mensen die zeiden dat ze geloofden, liederen zongen, getuigenissen gaven, baden et cetera, maar uiteindelijk tot het geloof de rug hebben toegekeerd. Hoe moeten we dit interpreteren in het licht van de volharding van de heiligen? Hoe kan het dat er mensen zijn van wie we moeten toegeven dat ze zich echt als christenen hebben gedragen toen ze zeiden gelovig te zijn, maar die toch niet hebben volhard in dat geloof.
Laat God het soms lijken alsof mensen in de Kerk ware christenen zijn, waarna Hij ze toch weer uit de kerk laat vertrekken. We dachten dat die mensen uitverkoren waren, maar dat bleek achteraf dus niet zo te zijn. De vraag is dan waarom God zoiets zou doen. Het antwoord luidt dan dat God deze mensen liet afvallen om te openbaren dat die mensen niet werkelijk bij de Kerk hoorden - hetgeen een wat omslachtige verklaring lijkt te zijn, maar dit lijkt 1 Joh. 2:19 te suggereren: "Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn."
Is het zo dat wij als gevolg van het verschijnsel afvalligheid nooit kunnen weten wie er ware christenen zijn die zullen volharden in het geloof? We weten namelijk niet wie van de christenen die we kennen zullen afvallen. Het lijkt dus zo te zijn dat we ons oordeel over de uitverkorenheid van mensen moeten opschorten. Petrus was echter wel overtuigd van de uitverkorenheid van sommige mensen (1 Pet. 1:1-2). (Ik meen dat Calvijn ergens gezegd heeft dat we überhaupt niet kunnen weten wie er uitverkoren zijn, zelfs niet van mensen die alle kenmerken van het ware christelijke leven hebben - hoe dacht Calvijn over zijn eigen zaligheid?)
Hier komt ook nog een probleem van praktische aard bij kijken. Want hoe weet een christen nu dat hij zal volharden tot het einde? Er zijn zoveel mensen afgevallen, wat garandeert dat de nog gelovige christen niet zal afvallen? Een christen hoeft niet in de voortdurende onzekerheid te verkeren dat hij op ieder moment het geloof kan verliezen, dat is ten minste niet de strekking van het bijbelse getuigenis - maar de alledaagse ervaring geeft toch een andere kijk op de zaak (alhoewel afvalligheid vanaf het begin van de Kerk een thema is geweest).
Voor nu laat ik het hier bij.
Groet,
Bas
Ik neem met interesse kennis van uw exegese en de theologische overdenkingen die u publiceert op uw Youtube kanaal.
Ik heb een vraag over de praktische implicaties van de 'P' uit 'TULIP'. Het is heel consistent om te zeggen dat degenen die door God zijn uitverkoren om de nieuwe hemel en de nieuwe aarde te beërven en voor wie Jezus is gestorven en opgestaan uit de dood nimmer het geloof zullen afleggen na het moment dat ze begiftigd zijn geraakt met dat geloof. Jezus' zoenoffer was niet tevergeefs, want Hij faalde niet in Zijn opdracht om een eigen volk te reinigen van alle wetteloosheid en ongerechtigheid (Titus 2:14). De personen die door God zijn uitverkoren en voor wie Jezus stierf en opstond zullen werkelijk het eeuwige leven verkrijgen, omdat God het wil. De uitverkoren voor wie Jezus stierf zullen in dit leven de gave van het geloof geschonken krijgen. In dit geloof zullen zij volharden tot aan de dood.
De vraag die ik nu concreet heb gaat over afvalligheid. Want hoe moeten we de volharding van de heiligen bezien nu het onmiskenbaar waar is dat er mensen zijn, die naar uiterlijke kenmerken zichzelf als christen hebben gedragen en zich zo ook hebben genoemd, het geloof verliezen. Er zijn voorbeelden te over van mensen die zeiden dat ze geloofden, liederen zongen, getuigenissen gaven, baden et cetera, maar uiteindelijk tot het geloof de rug hebben toegekeerd. Hoe moeten we dit interpreteren in het licht van de volharding van de heiligen? Hoe kan het dat er mensen zijn van wie we moeten toegeven dat ze zich echt als christenen hebben gedragen toen ze zeiden gelovig te zijn, maar die toch niet hebben volhard in dat geloof.
Laat God het soms lijken alsof mensen in de Kerk ware christenen zijn, waarna Hij ze toch weer uit de kerk laat vertrekken. We dachten dat die mensen uitverkoren waren, maar dat bleek achteraf dus niet zo te zijn. De vraag is dan waarom God zoiets zou doen. Het antwoord luidt dan dat God deze mensen liet afvallen om te openbaren dat die mensen niet werkelijk bij de Kerk hoorden - hetgeen een wat omslachtige verklaring lijkt te zijn, maar dit lijkt 1 Joh. 2:19 te suggereren: "Zij zijn uit ons midden weggegaan, maar zij waren niet uit ons; want als zij uit ons geweest waren, dan zouden zij bij ons gebleven zijn. Maar het moest openbaar worden dat zij niet allen uit ons zijn."
Is het zo dat wij als gevolg van het verschijnsel afvalligheid nooit kunnen weten wie er ware christenen zijn die zullen volharden in het geloof? We weten namelijk niet wie van de christenen die we kennen zullen afvallen. Het lijkt dus zo te zijn dat we ons oordeel over de uitverkorenheid van mensen moeten opschorten. Petrus was echter wel overtuigd van de uitverkorenheid van sommige mensen (1 Pet. 1:1-2). (Ik meen dat Calvijn ergens gezegd heeft dat we überhaupt niet kunnen weten wie er uitverkoren zijn, zelfs niet van mensen die alle kenmerken van het ware christelijke leven hebben - hoe dacht Calvijn over zijn eigen zaligheid?)
Hier komt ook nog een probleem van praktische aard bij kijken. Want hoe weet een christen nu dat hij zal volharden tot het einde? Er zijn zoveel mensen afgevallen, wat garandeert dat de nog gelovige christen niet zal afvallen? Een christen hoeft niet in de voortdurende onzekerheid te verkeren dat hij op ieder moment het geloof kan verliezen, dat is ten minste niet de strekking van het bijbelse getuigenis - maar de alledaagse ervaring geeft toch een andere kijk op de zaak (alhoewel afvalligheid vanaf het begin van de Kerk een thema is geweest).
Voor nu laat ik het hier bij.
Groet,
Bas